Vrijheid verteld: Het verhaal van Ina Stegeman-Veldman

18 april 2025, 08:05

In aanloop naar de herdenking op 4 mei publiceert het 4 en 5 mei comité van de gemeente Ommen een reeks persoonlijke verhalen, passend bij het thema van dit jaar: “80 jaar vrijheid”. Ook dit jaar heeft het comité met dankbaarheid gesprekken mogen voeren met inwoners die het dagelijkse leven tijdens de Tweede Wereldoorlog van dichtbij hebben meegemaakt. Hun herinneringen zijn vastgelegd om door te geven aan volgende generaties – omdat vrijheid niet vanzelfsprekend is.

Het verhaal van Ina Stegeman-Veldman

Het begin van de oorlog

Ik was een meisje van 5 jaar toen de oorlog uitbrak. We woonden waar ik nu nog steeds woon, aan de Hammerweg naast de melkfabriek. Ons gezin bestond uit mijn vader (die bij de belastingen werkte), mijn moeder, mijn zusje van 13 en ik. Ik kan me nog herinneren dat mijn ouders naar buiten gingen toen de vliegtuigen overkwamen. Ze stonden bij de heg te praten met de buren, de familie Hulst. Ik had een schortje voor. Op dat moment wisten we nog niet wat ons allemaal boven het hoofd zou hangen. In het begin merkten we er niet veel van dat het oorlog was. Later wel, omdat een heleboel dingen toen schaarser werden.

Mijn moeder heeft een vooruitziende blik gehad. Ik herinner me de grote blokken Sunlight-zeep en ze had ook een blik met vet en lucifers ingeslagen toen het nog kon. We hadden als gezin twee fietsen. Mijn vader heeft later, toen er geen fietsbanden meer te koop waren, rubber om de wielen gemaakt. Ik “hobbelde” daarmee naar een boerderij om eieren te halen. Voor het vervoer van de eieren was onderin de fietstassen “haksel” (= fijngemaakt stro) gelegd. De koplamp van de fiets was in verband met verplichte verduistering zodanig afgeplakt dat er door een streepje wat licht kon schijnen.

Je hoorde verhalen over mensen uit het westen die voor voedsel hierheen kwamen lopen of fietsen en dan bedrogen werden, of dat alles weer werd afgepakt door de Duitsers. Mijn moeder probeerde altijd van het weinige dat er was toch iets te geven. Ik herinner me een jonge vrouw op een fiets die helemaal uit het westen was gekomen. Ze had een paar schoenen bij zich om te ruilen en een gouden ringetje.

Wat aten jullie in de oorlog, vroeg ik haar. Mw. Stegeman zegt dat ze gelukkig nooit honger hebben geleden. Er was “grijs” brood dat er onsmakelijk uitzag. Ook waren er grote roggebroden, zgn. “drieponders”. Je probeerde elkaar te helpen. Er was sprake van ruilhandel. Een boer had schapenwol, mijn moeder spon de “smerige” ongewassen wol. Ik kan me nog de geur herinneren die daaraf kwam. De gesponnen wol ging terug naar de boer en in ruil voor het spinnen kreeg mijn moeder dan voedsel, bijv. eieren. Misschien kan ik daarom ook wel moeilijk iets weggooien, want het kan altijd van pas komen.

Radio’s inleveren

In deze tijd van computers, smartphones en Google kunnen mensen zich maar moeilijk realiseren dat de radio destijds dé verbinding met de buitenwereld was. Er kwam een tijd dat deze ingeleverd moesten worden. Sommige mensen verstopten de radio’s om er clandestien naar te kunnen luisteren. De radio’s moesten ingeleverd worden bij de Ortskommandantur, die in het laatst van de oorlog in ons huis zat. Toen ze uiteindelijk na de bevrijding weer naar hun huis terug mochten, stonden daar stapels in beslag genomen radio’s.

Mijn 10e verjaardag

In januari 1945 werd ik 10 jaar. Ondanks het feit dat er heel weinig was, heb ik toch op die verjaardag, net als mijn zusje toen zij 10 jaar werd, een gouden ringetje gekregen. Dat ringetje kwam van juwelier Oldeman en was betaald met goederen. Dat ringetje heb ik nog altijd. Voor een gelegenheid als een verjaardag probeerde mijn moeder altijd iets extra’s te maken. Ik herinner me dat ze havermoutkoekjes had gebakken.

Inkwartiering

Op een gegeven moment kregen we “inkwartiering”. Dan stond er ineens ’s avonds een Duitse officier op de stoep die we onderdak en een bed moesten geven. Dat kwam altijd onverwacht en meestal was het maar voor één nacht. Dat betekende dat er een bed vrijgemaakt moest worden. Het was een enorme inbreuk op je privacy en op het gezinsleven.

Ik herinner me dat ik vooraf instructies kreeg van mijn ouders dat ik niet zomaar alles kon zeggen als er een Duitse officier in huis was. Ik ben maar één keer echt bang geweest voor deze ingekwartierde mannen, en dat was toen er één stond te boksen tegen een muur.

Ik herinner me ook dat mijn vader loopgraven moest gaan graven en zelf een schop moest meenemen. Als je niet ging, werd je opgepakt. Ook waren er maatregelen in de vorm van een boete als de verduistering niet in orde was. Ook herinner ik me een oude Duitser die zat te huilen. Hij vond het allemaal vreselijk en had enorme heimwee.

Het gedwongen vertrek

In januari 1945 moesten we ons huis verlaten. Het werd “gevorderd” en we moesten hals over kop vertrekken. Je mocht niet alles meenemen, want je moest het “bewoonbaar” achterlaten. Ze herinnert zich het paard en de platte wagen van Harm Hulst waarop datgene dat ze mee konden nemen werd vervoerd. Ze ziet nog de piano daarop staan.

Op hun zolder stonden spullen opgeslagen van de heer Jonink, die klerk was bij notaris Bloem. De familie Jonink woonde aan de Stationsweg en hun huis was al eerder gevorderd. Toen wij veel later terug naar huis konden, waren er veel spullen van de familie Jonink verdwenen. Meegenomen door de Duitsers. Mijn vader voelde zich daarover heel schuldig.

Na het gedwongen vertrek van de Hammerweg zouden we eerst naar mw. Hammer in de Wolfskuilstraat gaan, maar omdat haar huis de dag voor onze aankomst werd gebombardeerd, gingen we naar de familie Kelder in dezelfde straat. Daar woonden we tijdelijk in twee kamers. In verband met de bombardementen op de spoorlijn moesten we daar ook weg en het volgende adres was het onbewoonbaar verklaarde huisje van de familie Pannen aan Den Oord. Daar was het behelpen. Er was een “tonnetjes-wc” achter een gordijn, geen keuken en geen kraan. Water halen moest bij de pomp die gelukkig dichtbij stond. Begin april moesten ook deze huizen aan Den Oord worden ontruimd, omdat er plannen waren om de brug op te blazen.

We zijn toen naar het schippershuis gegaan. Daar woonde de familie Van Aalderen. Al vrij snel was het ook daar te gevaarlijk en gingen we naar de slagerij van de familie Van Aalderen aan de Bouwstraat. We waren daar met heel veel mensen, onder andere ook evacués uit Rotterdam. Overdag waren we met 24 en ’s nachts met 20 mensen. Deze familie was heel erg gastvrij. Op 10 april 1945 kwam er een granaat op het dak terecht en weer vertrokken we. Dit keer naar de Hamsgoren. Hoewel ik erg jong was, maakte dit alles een grote indruk op mij. Zo ben ik ook nooit het verdriet van mw. Van Aalderen vergeten toen bleek dat haar zoon was omgekomen. Op de Hamsgoren kwamen we bij boer Braam terecht waar al veel meer mensen zaten. Ik herinner me de deel vol met pakken stro en de kop melk die ik kreeg van mw. Schoenmaker, de buurvrouw van de familie Braam. Daar zag ik ook de eerste Canadese soldaat en wist ik dat de bevrijders waren gekomen.

Bij die bevrijders waren ook de “Royal Engineers”, die gekomen waren om de bruggen te herbouwen. Ik ging daar vaak kijken en ik ontmoette een paar aardige Engelse mannen: Jack en zijn vriend Wally. Jack heeft een versje in mijn poëziealbum geschreven en met hem heb ik jarenlang gecorrespondeerd. Wally trouwde met een meisje uit Ommen. Samen met mijn moeder heb ik in 1953 Jack nog opgezocht in Engeland.

De huidige situatie in de wereld

Aan het eind van het interview vraag ik mw. Stegeman hoe zij, nu we 80 jaar vrijheid vieren, tegen de huidige situatie in de wereld aankijkt. Ze geeft aan de huidige situatie verontrustend te vinden. De tijden zijn veranderd. De toestand in de wereld, de vele oorlogen. Er is steeds meer sprake van individualisme. Ze zegt geen pessimist te zijn, meer een realist. Het gaat niet werken als mensen alleen maar op eigen voordeel uit zijn.

Tekst door: Klazien Wienen